3. Dat je (opnieuw) verbinden de moeite waard is. Maar doodeng. In de weken na de oude kat wist ik dat ik weer een kat wilde. Maar ooit zou ik dan weer aan die tafel zitten, op een kruk, met mijn voeten op het stangetje en een doos tissues die ik voor de verandering dan eens ook moet gebruiken. Dagen janken. Dat is de prijs. Dat is meestal de prijs. Een prijs die ik nooit meer wil betalen. Net als de prijs van in bed liggen en niet een ademend lijfje ergens bij je borst. Of bij je benen. Dat is huilen, dagen achter elkaar.
Er is maar één manier om dat te voorkomen. Nooit meer een kat.
Maar ook nooit meer een mens. Nooit meer een levend wezen. Alle levende wezens uitbannen uit je leven en zelf naar een onbewoond eiland. Nooit vreugde of plezier. Bittere eenzaamheid. Niemand die je daar dan in kan steunen.
Wat is dan erger.
Dus ik gaf mezelf een kleine twee maanden totdat ik ging zoeken en een dikke drie maanden totdat ik dat andere wezentje op mocht halen. Simon.
Baby Simon |
- Onbevangenheid. Blij zijn met niets. Het voelt bijna kinderlijk om te vertellen hoe je kat staat te blèren als je zijn hengel pakt om met hem te gaan spelen. Hoe heerlijk is het dat hij daar dan al blij van wordt.
- Ruimte innemen. Simon heeft geen enkele moeite met ruimte innemen. Ik ben daar niet zo goed in (dat ik dit opschrijf, zou je natuurlijk wel als valse bescheidenheid kunnen aanmerken). Hij banjert mijn hart in. Hij slaapt dus op mijn bed - en dat betekent dat ik soms midden in de nacht aan het sjouwen en sjorren ben, want vier kilo relaxte kat ligt niet op een klein bolletje ergens aan je voeteneind.
- Nabijheid. Ik geloof niet dat je met een dier een vergelijkbare intimiteit kunt en moet willen hebben als met een mens. Dat maakt de nabijheid van een dier niet minder waardevol. Ik zie het als leren een levend wezen dichtbij te hebben (slaap maar tegen me aan) en dat fijn te vinden. Dat sluit dan ook wel aan bij de derde les. Het maar weer aangaan, ondanks hoe eng dat ook is.
- Geduld. Dat is de minst fraaie van het stel, maar wel heel waar. Tien keer je kat van het aanrecht plukken. Je kat van de kast halen waar hij niet op mag (en waar hij met zijn kop achter het fotolijstje schuilt als een struisvogel in het zand want als je mijn kop niet ziet dan zie je die vier kilo lijf toch ook niet). En nog een keer. En nog een keer. Je kat uit de gordijnen trekken, kapotte gordijnen. Je jas niet meer over een stoel kunnen mikken, want in jassen gaan we hangen. Het kunnen vergeten met uitslapen want een spinnende kat die heus wel eten heeft, maar net zo lang over je bed blijft dralen totdat je hem uit bed zet (de deur dichtdoet en de kat voor je deur staat te mauwen want ik heb wel eten, maar ik wil dat jij NU uit bed komt).