Pagina's

vrijdag 13 december 2019

Een paar dingen die ik leerde toen ik nog geen dertig was. Deel II.

Dan nu de lessen in dapperheid en het bereiken van doelen.

3. Dat je (opnieuw) verbinden de moeite waard is. Maar doodeng. In de weken na de oude kat wist ik dat ik weer een kat wilde. Maar ooit zou ik dan weer aan die tafel zitten, op een kruk, met mijn voeten op het stangetje en een doos tissues die ik voor de verandering dan eens ook moet gebruiken. Dagen janken. Dat is de prijs. Dat is meestal de prijs. Een prijs die ik nooit meer wil betalen. Net als de prijs van in bed liggen en niet een ademend lijfje ergens bij je borst. Of bij je benen. Dat is huilen, dagen achter elkaar.

Er is maar één manier om dat te voorkomen. Nooit meer een kat.

Maar ook nooit meer een mens. Nooit meer een levend wezen. Alle levende wezens uitbannen uit je leven en zelf naar een onbewoond eiland. Nooit vreugde of plezier. Bittere eenzaamheid. Niemand die je daar dan in kan steunen.

Wat is dan erger.

Dus ik gaf mezelf een kleine twee maanden totdat ik ging zoeken en een dikke drie maanden totdat ik dat andere wezentje op mocht halen. Simon.

Baby Simon
4. Dat een dier je niet alleen indirect dingen leert. De kleine (eigenlijk nu al niet meer) bandiet is nu drie maanden bij mij. Hij leert me toch wel het één en ander.

- Onbevangenheid. Blij zijn met niets. Het voelt bijna kinderlijk om te vertellen hoe je kat staat te blèren als je zijn hengel pakt om met hem te gaan spelen. Hoe heerlijk is het dat hij daar dan al blij van wordt.

- Ruimte innemen. Simon heeft geen enkele moeite met ruimte innemen. Ik ben daar niet zo goed in (dat ik dit opschrijf, zou je natuurlijk wel als valse bescheidenheid kunnen aanmerken). Hij banjert mijn hart in. Hij slaapt dus op mijn bed - en dat betekent dat ik soms midden in de nacht aan het sjouwen en sjorren ben, want vier kilo relaxte kat ligt niet op een klein bolletje ergens aan je voeteneind.

- Nabijheid. Ik geloof niet dat je met een dier een vergelijkbare intimiteit kunt en moet willen hebben als met een mens. Dat maakt de nabijheid van een dier niet minder waardevol. Ik zie het als leren een levend wezen dichtbij te hebben (slaap maar tegen me aan) en dat fijn te vinden. Dat sluit dan ook wel aan bij de derde les. Het maar weer aangaan, ondanks hoe eng dat ook is.

- Geduld. Dat is de minst fraaie van het stel, maar wel heel waar. Tien keer je kat van het aanrecht plukken. Je kat van de kast halen waar hij niet op mag (en waar hij met zijn kop achter het fotolijstje schuilt als een struisvogel in het zand want als je mijn kop niet ziet dan zie je die vier kilo lijf toch ook niet). En nog een keer. En nog een keer. Je kat uit de gordijnen trekken, kapotte gordijnen. Je jas niet meer over een stoel kunnen mikken, want in jassen gaan we hangen. Het kunnen vergeten met uitslapen want een spinnende kat die heus wel eten heeft, maar net zo lang over je bed blijft dralen totdat je hem uit bed zet (de deur dichtdoet en de kat voor je deur staat te mauwen want ik heb wel eten, maar ik wil dat jij NU uit bed komt).

 




zaterdag 30 november 2019

Een paar dingen die ik leerde toen ik nog geen dertig was. Deel 1.

Die 'paar dingen' ga ik verband laten houden met katten (maar als je goed leest, zijn ze breder dan dat). Als ik dan nu met dertig definitief als kattenvrouwtje bestempeld ga worden, dan moet dat maar zo zijn.

In dit schrijfsel de moeilijke lessen.
-

1. Dat vechten tegen gevoelens meer kan kosten dan de gevoelens zelf. In juni van het afgelopen jaar werd mijn kat (inmiddels 18) heel erg ziek. Dat waren moeilijke weken. Het dier leed en ik leed mee - maar dan op een andere, vooral mentale manier. Ik was bang haar kwijt te raken en wilde die angst niet voelen. Ik wilde niet verdrietig zijn. Niet machteloos. Maar natuurlijk was ik dat allemaal wel. Het werden slapeloze nachten, een kat die in een week tijd vel over been was. De kat die opknapte en er toch weer ziek uitzag. Hoop. Vrees. Dus al snel werd het een bezoek aan de dierenarts. Het was steeds een gevecht in mijn hoofd (straks moet ze dood, ik wil haar niet kwijt).

vandaag heb je geschooid
neem me mee naar buiten
zei je met je ogen en je stem
til me op laat me tegen je slapen

daarna was je weer stil en oud
nog even denk je

ik zie je dat denken
ik wil niet dat je ophoudt
dat het ophoudt
blijf leven

ik wil je niet kwijt
ik heb toch gezegd dat ik je niet kwijt wil


De dierenarts bevestigde waar ik bang voor was. Ze was echt heel ziek. Haar langer in leven laten zou een lijdensweg zijn. Dus besloten we ter plekke dat we dat niet gingen doen. Voor de kat (maar ook voor mijzelf). Ik ben bij haar gebleven totdat ze sliep. Het tweede spuitje hoefde ik niet te zien.

De dagen erna waren heel erg heftig. Achttien jaar en dan weg.

Eerst ruimden we de eet- en drinkbakjes op. De doos waarin ze sliep.
En dan zijn daar de confrontaties. Niet op hoeven letten of ze naar buiten zou glippen. De reismand (van die laatste reis). Ik wilde het niet zien. Ik zag het. Onder ogen.

Zo is het dus. Het onder ogen zien maakt het niet makkelijker. Het is bijna een half jaar geleden en nog steeds moeilijk. Nog steeds verdrietig. Maar nu meer af en toe. En niet meer zo dat ik steeds moet huilen als het erover gaat.


2. Dat het enige wat die gevoelens te doen maakt, is als iemand je troost. Dat je moeilijke dingen in het leven tegenkomt, kleine moeilijke dingen en grote moeilijke dingen, is niet te vermijden. Het leven is soms lastig (zegt Dirk de Wachter). En wat hij daarop aansluitend zegt, is dat we elkaar nodig hebben als het lastig is. Dat er dan meer verbinding kan ontstaan. Hoe hij het letterlijk zegt weet ik niet (en ik heb ook niet echt zin om het op te zoeken).

Mijn ervaring met de kat was vooral de steun die er was. En dat die steun dan maakt dat je het aankunt, hoe heftig het allemaal ook is.

Dus in die moeilijkheden is het goed de armen te zijn om de ander heen, de hand op de hand van de ander. Of gewoon de stille aanwezigheid naast de ander. Als er iets is wat ik belangrijk ben gaan vinden in het afgelopen jaar, dan is het dat. Misschien wel het belangrijkste ooit.





zaterdag 16 maart 2019

het verbeteren van de wereld

Het verbeteren van de wereld begint bij jezelf.

Soms crasht mijn hoofd als ik ergens over nadenk. Zo van: er is zoveel informatie en help, wat moet ik vinden - en is er een oplossing en waarom doen die stomme mensen dat dan niet? Soms vindt mijn hoofd al dat nadenken ook juist wel fijn. Met als gevaar dat ik belerend ga zijn of dat ik vage dingen ga schrijven: welkom in mijn hoofd.

Gisteren dacht ik over het verbeteren van de wereld. Het was halverwege een migraine-aanval (en die laten me meestal niet de meest heldere gedachten hebben). Hoe mensen protesteren en vinden dat we de wereld een betere plek moeten laten zijn voor de generaties na ons. Die betere plek hangt zeker samen met klimaat, maar - lijkt mij dan - met meer dan dat.

Ik zou willen dat iedereen die idealen had. Dat meen ik echt. En dat het makkelijker zou zijn om volgens die idealen te leven.
Om te fietsen, ook al regent het. Om consequent geen vlees te eten. Om tweedehands kleding te kopen (en niet de postbezorger zien grijzen omdat hij alwéér een pakketje (met een jurk) komt bezorgen - shame on me).
Maar ook andere idealen: om niet te roddelen, maar te bedenken dat een persoon ook zo zijn redenen heeft voor stom gedrag (dat iemand je bijvoorbeeld uitfoetert en je vanuit je tenen probeert te doen alsof je het zó erg vindt dat je zoiets stoms hebt gezegd en dat je intussen al zit te bedenken wat je zo eens kapot zult maken en bij wie je zo je hart zult luchten want o, boosheid!).

Gisteren vroeg ik me af wat mijn idealen waren. Dat heb ik me lang niet afgevraagd.

En het was stil.

Een paar jaar geleden wist ik dat heel goed: ik wilde psycholoog zijn en mensen kleine beetjes licht bezorgen.
Nu denk ik: ja. Het is zo mooi als het klinkt. Dat wil ik ook nog steeds. Toch is dat ontsteken van lichtjes zoveel minder simpel dan het lijkt. Het gaat zo erg over anderen. Over de ravijnen en ondoordringbare bossen en woestijnen en rotsen op levenspaden.  Daar is veel licht nodig. Vaak meer dan ik kan ontsteken.

Wat ik me nu meer realiseer is dit: ja, zorgen voor de ander is mooi (in mijn werk). Maar waarom doe ik het? Zijn het alleen idealen? Is het een verkapte manier om een beetje erkenning te krijgen?
Vast ook, ik zal het maar toegeven. Is mijn ideaal op dit moment niet vooral een focus op mezelf? Terugschakelen naar veiligheid en verbondenheid? Ik denk het. En hoewel iets fluistert dat het toch wel verdraaid egoïstisch is zo, zegt iets anders dat het beter is.

Dat is het dan waar ik over zat te puzzelen. Ik geloof eigenlijk wel dat het verbeteren van de wereld bij jezelf begint. Niet alleen bij minder jurkjes bestellen en nooit meer knakworst eten (au), maar ook bij jezelf leren kennen - waarom je doet wat je doet en wat je nodig hebt in dit leven. Van daaruit kun je dan naar de ander. De wereld in. Idealistische lampjes aansteken.

(Misschien denk ik hier volgend jaar weer anders over, maar nu even zo).