(Eerder gepost op facebook).
--
In een verre woestijn woonde de egel. Verteerd door dorst en
eenzaamheid. Hij wist niet meer hoe hij was geboren (werden egels
eigenlijk wel geboren, of kwamen ze uit een ei?), hoe hij heette of
hoe oud hij was. Hij wist alleen de lange dagen van onafgebroken
zonneschijn op zijn verbleekte stekels. En van eenzaamheid die je kunt
proeven, maar die nergens naar smaakt. En van stekels. Van stekels wist
hij alles. Hoe je ze het best kon poetsen zodat ze glommen in de zon.
Als hij iemand had gekend en die persoon had hem naar zijn stekels
gevraagd, dan zou hij uren hebben doorgepraat. “Proost,” zou hij zeggen.
“Proost,” op het bestaan van stekels. Maar de arme egel wist niet wat
proosten was. Daarvoor was er niet genoeg te drinken.
De
dagen regen zich aaneen. De dagen hebben de gewoonte om dat te doen.
Waarom ze dat doen weet niemand, maar wellicht heeft de reden iets te
maken met een ronddraaiende aarde en een zon die de mensen wijsmaakt dat
hij opkomt en ondergaat. Terwijl iedereen natuurlijk weet dat het de
aarde is die altijd maar draait en nooit duizelig wordt.
Op
een dag besloot de egel dat hij zijn armzalig bestaan zat was. Hij had
er schoon genoeg van. Hij ging op reis. Zo wandelde hij dagen en dagen.
In de nachten had hij het koud. Voor het eerst sijpelde er een beetje
angst zijn hart binnen. Angst om van kou dood te gaan. Angst om te
smelten van de hitte overdag.
En
ineens zag hij daar het mooiste wat hij ooit had gezien. Ineens was hij
al zijn eenzaamheid vergeten en wist hij niet meer wat alleen zijn
inhield (Wat was dat ook alweer?). Zijn gedachten begonnen gedichten te
vormen. De woorden kwamen haast vanzelf en rolden uit zijn spitse snuit.
Zo zomaar ineens stond hij middenin de woestijn niet langer voor te
dragen maar te zingen van puur plezier. Zoiets moois had hij nog nooit
gezien. Daar wilde hij zijn leven mee delen. Voor goed. Hij had zijn
bestemming gevonden. Hij stopte met sjokken en begon te rennen alsof
zijn leven ervan afhing. Hij kon aan maar één ding denken. Stekels.
Er was niemand. Anders had niemand het lef gehad
om hem te vertellen dat het voorwerp van zijn adoratie niet een lief
egelvrouwtje was. Dat het onderwerp van zijn gezang zijn eenzaamheid
niet als mist op zou laten lossen. Hem zou laten denken dat het een
luchtspiegeling was en dat hij het zich maar verbeeld had en als hij het
zich niet had verbeeld dat het dan heel erg voor hem was, maar nu
voorbij. Iedereen zou hem die laatste paar blije meters tot zijn
teleurstelling hebben gegund. Van harte. Maar iedereen zou ook weten hoe
hard de klap zou zijn als hij er achterkwam. O, onvermijdelijk
onafwendbaar afschuwelijk moment.
Standvastig en rotsvast stond daar de cactus.
En nog steeds rende de egel, zong de egel, danste de egel op zijn pootjes.
--
Dat de egel eenzaam zou zijn is natuurlijk ontleend (een net woord voor gejat) aan Toon Tellegen. Als iemand zich geroepen voelt om een blij vervolg te schrijven: wees welkom :)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten