Pagina's

donderdag 8 augustus 2013

Een anekdote. (En een verhaal).

Hadden jullie vroeger ook zo'n hekel aan klasgenoten die naar je toe kwamen en vroegen:
"Wat voor cijfer heb jij?" Meestal was dat bij wiskunde. En daarvoor haalde je meestal óf een onvoldoende of een hele krappe bijna-zes.
"Een zes." Zei je dan. (En je dacht: Ik wil het niet horen, ik wil het niet horen. Maar met je handen voor je oren zitten was onbeleefd).
"O," zei de ander dan. "Ik heb een acht!"
(Dat woord acht. Het klinkt op zo'n moment echt als een heel lelijk woord).

Maar. Ik doe dus een verhalenschrijfcursus. En de vorige keer had ik een armetierige zeseneenhalf. Ik gebruikte teveel het woord 'en' in m'n verhaal. (Dus je hoeft niet te vragen wat ik had en je hoeft al he-le-maal niet te vertellen dat jíj een acht had. Als je al een een verhalenschrijfcursus doet). En als je dat wel doet, kan ik ook even superirritant nóg irritanter doen. Want voor mijn laatste verhaal had ik ineens een negeneneenhalf. (Nare hoge lat is dat voor de volgende keer). Maar goed, voor degenen die dus serieus een verhaal gaan zitten lezen op een blog (of degenen die zich rotvervelen en van fictie houden..).

Here it is..

----



De jongen en het feest.
Het was een zonnige zomerdag waarop een zacht briesje af en toe voor wat verkoeling zorgde. In de tuin stonden vrolijk gedekte tafels en aan de takken van de bomen hingen slingers in de vorm van vlaggetjes. Tot in de verste hoeken werd de tuin vervuld met blije muziek. Het was een grote tuin. En vandaag, op deze zonnige zomerdag, was hij gevuld met mensen. Ze kwamen ieder jaar in de zomer bij elkaar, namen lekker eten mee en vierden feest. Niet om de één of andere bijzondere reden, maar gewoon omdat feestvieren fijn was en omdat de zomer de ultieme gelegenheid voor dat feestvieren was. De volwassenen praatten met elkaar en genoten van wijn. De kinderen speelden tikkertje en renden door de tuin. Alle kinderen, behalve hij. Eén jongen deed niet mee. Niet omdat hij niet mee mocht doen, maar omdat hij veel liever om zich heenkeek en alleen was met zijn gedachten. En zo zat hij op een stoel en staarde de tuin in.

De vorige avond kon hij niet slapen. Als hij niet kon slapen, deed hij het gordijn en het raam open en keek naar de sterren. Hij probeerde dan te bedenken hoe hij bij die sterren zou kunnen komen en wat voor uitzicht je dan zou hebben. Tegelijkertijd wist hij ook wel dat sommige dingen alleen maar dromen waren. Maar waarom zou hij niet dromen als hij wakker was, als hij toch niet kon slapen?

Zijn moeder keek af en toe naar hem. Ze vond het zo jammer dat haar zoon niet meedeed met de anderen. Eigenlijk is dat altijd al zo geweest. Op de kleuterschool bouwde hij de mooiste kastelen van blokken (en o wee degene die ze om wilde gooien). Maar hij bouwde ze alleen. Terwijl zijn klasgenootjes over het schoolplein renden, vochten en deden alsof ze een auto waren, zat hij in de zandbak en bedacht allerlei bouwsels. Hij ging van de kleuterschool naar groep drie en daarna naar groep vier, maar hij bleef afgezonderd van de rest. Zijn moeder was daar vaak verdrietig om. Toch was ze trots op hem. Toen ze een week voor het feest zijn kamer opruimde, ontdekte ze tekeningen die hij had gemaakt. En toen was ze verbaasd over haar stille, nadenkende zoon. Die veel meer talent had dan ze ooit had durven dromen. Dat nam haar verdriet niet weg, maar ze zag hierdoor wel in dat hij veel meer was dan alleen zijn gebrek aan sociale contacten.

Als hij niet kon slapen, dacht hij aan zijn ontwerpen. Hij had een tuin ontworpen met een tijdmachine in het midden. Hij probeerde te bedenken hoe hij een tijdmachine zó kon bouwen dat hij er niet alleen mee terug naar het verleden kon, maar dat hij er zelfs mee naar de toekomst zou kunnen reizen. Dat zou de jongens van school toch niet interesseren. Hij maakte ook tekeningen over een betere wereld en bedacht hoe hij daar een steentje in zou kunnen bijdragen. Hij dacht weer wat hij eerder had gedacht. Hij mocht dromen.

Het was een groot geroezemoes op het feest. De mensen amuseerden zich, dat was duidelijk. Terwijl hij een afgekloven kippenpoot op tafel legde, besloot de jongen op onderzoek uit te gaan. De tuin was groot en wie weet kon hij ideeën opdoen voor zijn eigen ontwerpen. Hij hield ervan om op onderzoek uit te gaan. En zo liep hij stilletjes weg. Niemand die dat in de gaten had, want de grote mensen bleven maar praten (en eten) en de kinderen renden rondjes over het terrein. Aan het einde van de avond zouden ze uitgeput zijn. Hij niet. Terwijl een verdwaalde vogel een liedje zong, liep hij langs struiken naar een hoek van de tuin. Het leek meer een park dan een tuin.

Als hij niet kon slapen, zag hij wel dat er onder de lantaarn wat jongeren bij elkaar stonden en sigaretten rookten. Maar de sterren waren mooier. En soms vroeg hij zich dan af of de sterren en de toekomst even onbereikbaar waren. Maar hij wist het antwoord al. De toekomst zou vanzelf komen, maar als hij er nu wilde zijn, dan kon dat niet. De sterren kwamen niet vanzelf. Maar nu naar de sterren gaan was minder onrealistisch dan nu in de toekomst zijn. Toch?

Aan de voet van een vijver stond een treurwilg. Hij dacht dat de boom verdriet had en eigenlijk wilde hij, als hij kon, de boom wel troosten. Maar hij wist niet hoe. Toch besloot hij naar de boom toe te lopen. Sommige takken hingen in het water en terwijl de zon fel reflecteerde in de vijver, zag hij de boom en zichzelf. Vervormd. Maar ze waren het. Dit ben ik, dacht hij. Denker. Dromer. Anders. Er stak weer een briesje op en de bladeren van de treurwilg bewogen.

Soms, als hij echt niet kon slapen en hij maar weer in bed was gaan liggen, ging hij schaapjes tellen. Schapen die over een hekje sprongen. Maar het waren geen gewone schapen. Hij had buitengewoon geavanceerde robotschapen verzonnen. Hij moest alleen nog het nut van die schapen bedenken. Maar als hij dat eenmaal had bedacht, zou hij rijk worden. Zo rijk. Dan zou hij in een echt kasteel kunnen wonen.

Zijn moeder ontdekte dat hij weg was en ze schrok. Ze probeerde zichzelf gerust te stellen, dat hij oud en wijs genoeg was om niet ver weg te zijn, of te verdwalen. Maar toch. En toen ze om zich heenkeek en hem nergens zag, was dat voor haar genoeg reden om het gesprek waar ze mee bezig was af te ronden, op te staan en te gaan kijken waar haar zoon was.
De jongen stond nog steeds bij het water en pakte een tak van de treurwilg. Wat was die dun. Nee, hieraan kon hij niet slingeren zodat hij de overkant van het water kon bereiken. En aan natte voeten had hij een hekel. Aan water in het algemeen eigenlijk.
Zijn moeder riep zijn naam en dwaalde af van de rest. Het rare was dat iedereen zo met zichzelf bezig was, dat niemand in de gaten had dat de jongen weg was en dat zijn moeder naar hem op zoek was. Ook zijn vader niet. Zijn moeder had geen idee waar de jongen was gebleven.
In het water. Dat water waar hij zo’n hekel aan had en waarvan hij niet wist wat hij ermee aan moest. Hij wilde een tak pakken die wat verder weghing. Een libel was neergestreken op die tak en hij wilde het patroon van de vleugels zien. Misschien zou die libel hem inspiratie geven. Toen gleed hij uit en riep om hulp. Hard. Een verdwaalde vis begreep niet wat die indringer daar deed in zijn vijver.
Zijn moeder hoorde het. Het water, gekabbel, het fluiten van de vogels, een plons, hulpgeroep. De momenten daarna waren zo hectisch en chaotisch dat eigenlijk niemand precies meer wist wat er nu eigenlijk gebeurde. Het feest was ineens geen feest meer. Een ambulance. Een ziekenhuisopname. En de jongen die een andere jongen werd dan hij was geweest.

Jaren later, als hij ’s avonds niet kan slapen, kijkt hij nog steeds uit het raam van zijn kamer. Maar hij denkt niet meer aan sterren, tijdmachines en het bereiken van de toekomst. Hij tekent niet meer. Hij kijkt naar de mensen buiten, die nog steeds hun sigaretten roken onder de lantaarnpaal. Verhalen over mensen. Dat is wat er in zijn hoofd opkomt. Hij begint te schrijven.

1 opmerking:

  1. Wauw! Dat is een heel verhaal! En een mooi cijfer.
    Trouwens, ik vind een zes ook niet verkeerd.
    Zo vind ik dat je eigenlijk nooit een tien kunt geven, want niemand is namelijk perfect.

    BeantwoordenVerwijderen